donderdag, december 21, 2006

Gombrich en Gibson

''The visual field is the product of the chronic habit of civilized men of seeing the world as a picture.'' Met deze uitspraak van Gibson in 1952 begint Gombrich (1982, p.162) zijn essay over Gibson, waarna hij vervolgt met: ''that the chronic habit of civilized men is not sufficient for most of them to adopt the necessary attitude to paint without training”. In feite ziet de wereld er niet uit als een vlak schilderij, maar ziet een vlak schilderij eruit als de wereld (Gombrich, 1960, p.282). Daarom moet er door de schilder iets meer gedaan worden dan de wereld alleen maar als een schilderij te zien.
Volgens Gibson (1986) is perceptie in principe niet reduceerbaar tot sensaties en daarom is het onmogelijk om de ''act of perception'' bewust te analyseren. Waarschijnlijk doet de schilder ''iets'' met deze act of perception, waarvan hij alleen achteraf herkent dat het overeenkomt met de werkelijkheid. Door reductie tot invarianties wordt de werkelijkheid door de schilder gemanipuleerd tot een schematisch beeld. Hoe schematischer hij werkt en niet alles invult, des te sterker werkt het beeld op de toeschouwer. Er is in feite maar heel weinig voor nodig om een compleet beeld te krijgen. De interne waarnemingsschema's van de toeschouwer worden waarschijnlijk op dezelfde manier geactiveerd als dat in een natuurlijke situatie zou zijn gebeurd.
Phantom sensations zijn de projecties van de toeschouwer op het door de kunstenaar aangeboden materiaal (Gombrich, 1982, p.171), die zich over het algemeen zich probleemloos verbinden met hetgeen de kunstenaar wil laten zien. Interessant wordt het als deze projecties niet meer overeenkomen met deze bedoelingen en de toeschouwer op het verkeerde been wordt gezet, hetgeen vergelijk baar is met een hongerig iemand die in alle aangeboden beelden voedsel ziet. Deze beelden worden door Gombrich pre-images genoemd (Gombrich blz. 192, 1982).
Het schijnt voor de mens bevredigend te zijn iets te herkennen of van externe stimuli iets herkenbaars te maken. Een kunstmatig opgewekt waarnemingsproces biedt als het ware de belofte van de bevrediging van de behoeften van de kijker.

J.J. Gibson: The Ecological Approach to Visual Perception, Hillsdale, 1986

dinsdag, december 19, 2006

De waarnemingstheorie van Gibson

Gibson gaat ervan uit dat perceptuele systemen zich gedurende de evolutie hebben aangepast aan omgevingsfactoren. De anatomie van het oog kan tussen verschillende diersoorten verschillen, terwijl toch van dezelfde functie gesproken kan worden. Hiermee is aangetoond dat het beeld op de retina niet de basis van de perceptie kan vormen. Niet de stimulus op het netvlies, maar de optic array (het licht dat om ons heen is en waarin we ons bewegen) staat centraal. Zien is nooit een kwestie van alleen maar registreren. Het is de reactie van het hele organisme op de licht- mozaïeken die de achterwand van onze ogen prikkelen. Het netvlies reageert niet op individuele lichtprikkels, maar op hun onderlinge betrekkingen (Gombrich, 1960, p.255).
De organisme-omgevingsrelatie wordt daarmee de relevante variabele in de perceptie. Perceptuele systemen zijn volgens Gibson exploratieve organen, waarmee het organisme zich aanpast aan zijn omgeving. Deze gedachtengang komt uit het functionalisme, dat ervan uitgaat dat er door het organisme nooit passief wordt waargenomen, maar dat de informatie die van overlevingsbelang is, actief verworven wordt en niet passief wordt ondergaan.
Met andere woorden in het waarnemen organiseer je licht.
Het onderscheid tussen subjectief en objectief in de representationele theorieen wordt door Gibson aangevochten. Gibson stelt dat perceptie aan de cognitie voorafgaan en daardoor objectieve kennis van de wereld bezit. In plaats van een snelle opeenvolging van aparte stimuli, baadt het organisme in een zee van licht (optic array).
Dat licht is opgebouwd uit contrasten en oppervlakten, gradiënten en dergelijke.
Invarianties zijn de onderliggende structuur van de optic array, die constant blijven onder veranderingen in belichting, observatiepost en lokale verstoringen. Dit heeft als consequentie dat de primaire (fysische) kwaliteiten van het licht de voorrang moeten hebben boven de geconstrueerde mentale representaties, die slechts subjectief zijn (Looren de Jong, 1991). Gibson introduceert dan het theoretische alternatief van de realistische, objectieve (veridical) waarneming van ecologisch relevante objecten (affordances).
Affordances zijn bruikbaarheden: datgene wat de omgeving verschaft. De dingen worden waargenomen in termen van handelingsmogelijkheden. Deze affordances liggen tussen de objectieve aspecten van de werkelijkheid en de subjectieve aspecten van de waarnemer. Het zijn de invarianties die voor het organisme van overlevingsbelang zijn.


H. Looren de Jong: De ecologische psychologie en haar critici.
Ned.Tijdschr. voor de psychologie, 46 (1991), 275-289