
Het ''maken'' wordt vervangen door ''namaken'' van de werkelijkheid door middel van mimesis (Gombrich, 1960, p.125). Dit namaken moet volgens Gombrich (1960, p.126) niet letterlijk worden opgevat: ''het is niet alleen een kwestie van waarnemen, doch veeleer van eindeloos experimenteren.
De Griekse kunst concentreerde zich echter voornamelijk op de geïdealiseerde menselijke gestalte en ging aan andere motieven haast voorbij (Gombrich, 1960, p.126).
In de Renaissance is het realisme met Michelangelo Buonarotti(1475-1564) en Leonardo da Vinci(1452-1519)voor de anatomie en Brunellesch(1377-1446) voor het perspectief pas echt tot ontplooiing gekomen. De behoefte werd steeds sterker de toeschouwer te gaan beschouwen als ooggetuige van het menselijk drama. Vanuit de realistische visie probeert de schilder zich voor te stellen hoe iets eruit kan hebben gezien in de werkelijkheid en tracht daarmee een bepaalde reactie van de toeschouwer op te roepen. Er is dus altijd sprake van de visie van de kunstenaar.
Een visie is altijd een concept.
Aan het nabootsen wordt dus steed meer een actie toegevoegd: Bijvoorbeeld Michelangelo ziet de anatomie meer als een uitdrukkingsmiddel om spanningen en emoties uit te drukken dan om de spieren perfect weer te geven.
De huidige persfotografen gaat nog steeds van deze visie uit: foto's die de wereldpers halen, blijken door de manier van uitsnijden dramatische effecten te verhogen onder het motto: het moet bij het publiek het gewenste effect bewerkstelligen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten